Formulier van de ban of de uitsluiting uit de gemeente van Christus

Formulier

Eerste afkondiging

Geliefden in de Heere Jezus Christus, wij delen u mede, dat een lid van deze gemeente naar het oordeel van de kerkenraad schuldig is aan een onchristelijke belijdenis en levenswandel. Hij/zij is in broederlijk gesprek en herderlijke zorg herhaaldelijk vermaand en zelfs voor een tijd uitgesloten van de deelneming aan het Heilig Avondmaal. Desondanks volhardt hij/zij in het kwaad zonder enig teken van berouw en bekering. Daarom roepen wij u op om onze vermaningen met uw gebeden te ondersteunen, opdat door Gods genade onze medebroeder/-zuster alsnog tot inkeer, boetvaardigheid en verandering komt.

 

Tweede afkondiging

Geliefden in de Heere Jezus Christus, enige tijd geleden moesten wij u meedelen dat N., lid van deze gemeente, op ergerlijke wijze schuldig was aan een onchristelijke belijdenis en levenswandel. Wij hebben toen uw voorbede gevraagd. Wij hebben thans de droeve taak u ervan in kennis te stellen dat hij/zij hardnekkig in zijn/haar onboetvaardigheid volhardt. Wij maken u zijn/haar naam bekend, opdat u hem/haar nu ook persoonlijk, zoveel in uw vermogen is, zult aanspreken en vermanen en uw gebed voor hem/haar des te vuriger zou kunnen voortzetten. Wij doen dit opdat mede door de gebeden en vermaningen van velen de genade des Heeren deze broeder/zuster alsnog brengt tot oprecht berouw en waarachtige bekering.

 

Derde afkondiging

Geliefden in de Heere Jezus Christus, het is u bekend dat wij u in verschillende stappen voorgehouden hebben welke grote zonde ons medelid N. gedaan heeft en welke zware ergernis hij/zij gegeven heeft. Wij hoopten daarmee te bereiken dat hij/zij, door uw christelijke vermaningen en gebeden zich tot God zou bekeren en uit de strik van de duivel, die hem gevangen houdt om zijn wil te doen, los zou raken en zou ontwaken tot de wil des Heeren. Maar wij kunnen u tot onze grote droefheid niet verborgen houden, dat tot nu toe niemand bij ons is gekomen die enigszins te verstaan gegeven heeft dat hij/zij door de talrijke vermaningen aan hem/haar gedaan (zowel afzonderlijk als in het bijzijn van getuigen en in aanwezigheid van velen), gekomen is tot enig berouw over zijn/haar zonde of enig teken van ware boetvaardigheid heeft getoond. Zijn/haar overtreding, die op zichzelf al niet klein is, maakt hij/zij door zijn/haar hardnekkigheid dagelijks nog groter.

     De vorige keer hebben wij u aangekondigd dat wij – als hij/zij zich niet bekeerde, nadat de kerk zo lang geduld met hem/haar gehad heeft, – gedwongen zouden zijn ons verder over hem/haar te bedroeven en tot het uiterste geneesmiddel te komen. Daarom zijn wij, die hier aanwezig zijn, nu genoodzaakt over te gaan tot zijn/haar uitsluiting. We doen dit naar het bevel en de opdracht van Gods heilig Woord, en volgens de orde der kerk, opdat hij/zij hierdoor (als dat mogelijk is) tot schaamte over zijn/haar zonde gebracht wordt en opdat ook door dit door bederf aangetaste en tot nu toe ongeneeslijk zieke lid, het hele lichaam van de gemeente niet in gevaar gebracht en de Naam van God niet gelasterd wordt.

     Daarom verklaren wij, dienaars en opzieners van Gods gemeente alhier bijeen vergaderd, in naam van en met volmacht van onze Heere Jezus Christus voor u allen dat N. om de genoemde reden zichzelf buitengesloten heeft en daarom zolang hij/zij hardnekkig en onboetvaardig blijft in zijn/haar zonde, uitgesloten wordt van de gemeente des Heeren en vreemd is aan de gemeenschap van Christus, van de heilige sacramenten en alle geestelijke zegeningen en weldaden van God, die Hij aan Zijn gemeente belooft en bewijst. U moet hem/haar daarom als de heiden en de tollenaar beschouwen, naar het bevel van Christus, die zegt dat in de hemel gebonden zal zijn al wat Zijn dienaars op de aarde binden [Mt. 18:17,18].

     Verder vermanen wij u, geliefde christenen, dat u zich niet met hem/haar inlaat, opdat hij/zij tot schaamte komt. Laten we hem/haar echter niet voor een vijand houden, maar hem/haar van tijd tot tijd vermanen, zoals men een broeder/zuster doet [2 Tes. 3:14,15]. Laat iedereen zich intussen aan dit en andere voorbeelden spiegelen om de Heere te vrezen en nauwgezet op zichzelf te letten. Immers wie meent te staan, zie toe dat hij niet valle [1 Kor.10:12], maar ieder zal ware gemeenschap met de Vader en Zijn Zoon Christus hebben, evenals met alle gelovige christenen, daarin volharden tot het einde toe en zo de eeuwige zaligheid verkrijgen.

     U hebt gezien, geliefde broeders en zusters, op welke wijze onze van de gemeente uitgesloten broeder/zuster gevallen en steeds dieper gezonken is. Aan hem kunnen we zien hoe listig de satan is om de mens tot het verderf te brengen en af te trekken van alle heilzame middelen tot de zaligheid. Wacht u daarom voor het kleinste begin van het kwaad en, terwijl u naar de vermaning van de apostel, alle last en de zonde die ons zo gemakkelijk omringt, aflegt, loop met volharding de loopbaan, die ons is voorgesteld, ziende op de overste Leidsman en Voleinder van het geloof, Jezus [Heb.12:1,2]. Wees nuchter, waak en bid, opdat u niet in verzoeking valt [1 Pe. 5:8, Lc. 22: 46]. Heden, zo u de stem des Heeren hoort, verhard uw harten niet [Ps. 95:7,8]; maar werk uw zaligheid met vreze en beven [Fil. 2:12]. Laat ieder berouw van zijn zonden hebben, opdat onze God ons niet opnieuw vernedert en we verdriet zouden moeten hebben over iemand van u. Leeft u echter eendrachtig in godsvrucht, opdat u onze kroon en blijdschap in de Heere zult zijn [Fil. 4:1; 1 Tes. 2:19].

 

Maar, aangezien het God is, die in ons werkt, zowel het willen als het werken, naar Zijn welbehagen [Fil. 2:13], laten wij Zijn heilige Naam – met belijdenis van onze zonden – als volgt aanroepen:

 

      O rechtvaardige God, barmhartige Vader, wij klagen onszelf aan vanwege onze zonden voor Uw hoge majesteit. Wij belijden het verdriet en de smart terecht verdiend te hebben die over ons gekomen is door de uitsluiting van ons gewezen gemeentelid. Ja, wij allen verdienen om door U buitengesloten en verbannen te worden, om onze grote overtreding, indien U met ons in het gericht zou treden.

      Maar, o Heere, wees ons genadig om Christus’ wil; vergeef ons onze zonden, want wij hebben er oprecht berouw over. Werk in onze harten hoe langer hoe meer droefheid daarover, opdat wij – die de oordelen vrezen die U laat gaan over de onboetvaardigen – ons mogen beijveren om U te behagen. Geef dat wij ons wachten voor alle besmetting van de wereld en voor degenen die van de gemeenschap van de kerk zijn buitengesloten, opdat wij geen deel krijgen aan hun zonden en dat de buitengeslotene tot berouw komt over zijn/haar zonden. En omdat U geen lust hebt in de dood van de zondaar, maar daarin dat hij zich bekeert en leeft [Ez. 33:11], en de schoot van Uw kerk altijd openstaat voor degenen die terugkeren, zo ontsteek in ons een vurig verlangen om met goede christelijke vermaningen en voorbeelden deze buitengesloten persoon weer terecht te brengen, evenals al degenen die door ongeloof of roekeloosheid afwijken.

      Geef Uw zegen over deze vermaning, opdat wij daardoor een reden mogen vinden ons weer te verblijden in degenen over wie wij nu verdriet moeten hebben en opdat op die manier Uw heilige Naam geprezen wordt, door onze Heere Jezus Christus, die ons als volgt heeft leren bidden:

      Onze Vader, Die in de hemelen zijt!

      Uw Naam worde geheiligd.

      Uw Koninkrijk kome.

      Uw wil geschiede, gelijk in de hemel, alzo ook op de aarde.

      Geef ons heden ons dagelijks brood.

      En vergeef ons onze schulden,

      gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren.

      En leid ons niet in verzoeking,

      maar verlos ons van de boze.

      Want Uw is het Koninkrijk,

      en de kracht,

      en de heerlijkheid,

      in eeuwigheid.

Amen.